De religieuze oorsprong van de dagen van de week in het Portugees

De religieuze oorsprong van de dagen van de week in het Portugees / Brazilië

Spaans, Portugees, Frans, Italiaans, Roemeens en Catalaans vormen de zogenaamde Romaanse taal. De term 'Romaanse taal' geeft aan dat deze talen zijn afgeleid van wat oorspronkelijk door de Romeinen werd gesproken. Het Portugees is de enige Romaanse taal waarin alle dagen van de week hun oorsprong hebben in de katholieke liturgie. Volgens een algemeen aanvaarde verklaring, werd de verandering van heidense namen in de huidige termen geïnitieerd door Martinho de Dume, een zesde-eeuwse bisschop van Braga, de oude naam voor waar Portugal nu is.

Martinho de Dume baseerde de namen op de volledige naleving van de paasweek.

Paasweek, ook wel bekend als de Heilige Week, is de belangrijkste week op de kalender voor katholieken. Ondanks zijn naam is het de week voorafgaand aan, maar niet op Paaszondag. Het is ook de laatste week van de vasten. De heilige dagen gevierd tijdens de week beginnende op Palmzondag, gevolgd door de heilige woensdag (spionewoensdag), witte donderdag (heilige donderdag), goede vrijdag (heilige vrijdag) en heilige zaterdag.

Domingo (Zondag) vindt zijn oorsprong in de Latijnse uitdrukking voor de Dag des Heren. Zaterdag werd genoemd naar het Hebreeuwse woord Shabbat. De andere dagen, wat 'tweede eerlijk', 'derde eerlijk', helemaal tot 'zesde jaarbeurs' betekent, kwamen van het Latijnse woord voor de 'tweede dag waarin men niet zou moeten werken' (met inachtneming van de paasweek) ). De namen op weekdagen moeten niet worden verward met het Portugese woord voor vakantie, férias.

Hier is de lijst van de dagen van de week in het Portugees in zowel de correcte als de fonetische spelling:

  • Domingo [doo-meen-goo] - Zondag
  • Segunda-feira [zeg maar-goon-dah fay-ee-rah] - maandag
  • Terça-feira [tayr-sah fay-ee-rah] - dinsdag
  • Quarta-feira [kwar-tah fay-ee-rah] - woensdag
  • Quinta-feira [keen-tah fay-ee-rah] - donderdag
  • Sexta-feira [zeg-eesh-tah fay-ee-rah] - vrijdag
  • Sábado [sah-bah-doo] - zaterdag